Van
het inlandse paard, waarschijnlijk het Bospaard, erfde de Boulonnais
zijn maat en zijn massa. De Arabier zorgde voor de verfijning en de
beweging, terwijl de Andalusiër de fysieke toestand bepaalde. In de
loop van de zeventiende eeuw begon men twee typen te onderscheiden:
de grotere Boulonnais en de kleinere Mareyeur ('getijdenpaard'). Dit
paard werd speciaal gebruikt voor snel vervoer, zoals het vistransport
van de Franse kust naar Parijs. Dit type komt bijna niet meer voor.
De Boulonnais, ook wel gezien als het edelste trekpaard, wordt tegenwoordig
veelvuldig voor de slacht gefokt. De Boulonnais wordt onder andere
ingezet bij het fokken van de Normandische Cob en de Breton Postier.
Een poging dit ras bij het fokken van het Italiaans zwaar trekpaard
te betrekken, mislukte. De Boulonnais heeft over het algemeen een
sierlijk voorkomen. Hij is sterk en heeft een goed geproportioneerd
lichaam met een brede rug en borst. De borstkas is stevig. De schoft
steekt licht uit, de schouders hellen sterker af dan bij de meeste
zware trekpaarden. De hoogte van dit ras ligt tussen de 1,58 en 1,68
m. met een gemiddelde stokmaat van 1,65 m. De Mareyeur was duidelijk
kleiner met een hoogte van 1,53 tot 1,58 m. De achterhand is stevig
gespierd en het kruis is voorzien van extra spieren. De benen van
de Boulonnais zijn sterk en krachtig gespierd en hebben geen 'behang'.
Ze zijn droog, vertonen dus geen overtollig vet, plooien en rimpels,
en hebben platte voeten.